Verslag_van_co-assistent
De maanden maart, april en mei 2014 deed ik mijn tropencoschap in het St. Luke's Hospital in Malosa, Malawi. Een missieziekenhuis in een klein dorp. Mijn laatste twee e-mail’s naar huis omschrijven medische inhoudelijk en cultureel mijn overweldigend leerzame ervaring die ik heb op gedaan in dit prachtige fatale land.
De weekenddienst
Elke coassistent doet een keer een weekenddienst. Dan word je voor álle nieuwe en zieke patiënten van het ziekenhuis gebeld van vrijdag tot maandagochtend. Het start om vijf uur ‘s middags na een normale vrijdag. Kortom, je bent 72 uur achter elkaar paraat. Nou ik heb het geweten hoor. Geen seconde rust. Wat een zieken. Als ik op een afdeling klaar was, werd ik steeds weer door een verpleegkundige naar de volgende afdeling geroepen. Ik heb incomplete miskramen gecurreteerd, buiken gedraineerd, doodzieke hiv-en tbers opgenomen, tientallen malaria-kinderen aan de quinine gezet.
Een moment wilde ik weer weglopen van de kinderafdeling, komen er twee vrouwen binnengehaast en trekken me aan mijn jas. Ik moet eigenlijk weer naar de vrouwenafdeling voor een epileptische vrouw maar ik zie het kind op de rug en besef me in een seconde: NIETPLUIS. Oogjes zijn open, maar dof, droog, witblauwig. Het kind wordt op mijn schoot gekieperd en de vrouwen kijken me hoopvol aan. Lijkstijfheid, rigor mortis: het kind ligt op zijn rug op mijn schoot met de armpjes en beentjes nog gekromd omhoog. Zoals hij - misschien wel tien uur ? - Op de rug heeft gezeten. Ik vraag: ‘Sinds wanneer is hij ziek?’, de moeder piept 'Sinds vandaag, hij heeft diarree'. Het voelt nog warm, maar dat is van de moeders rug bedenk ik me achteraf. Zo gek om de borstkas te beluisteren en een ongelofelijke daverende stilte te horen op de plek waar het hartje tekeer hoort te gaan. Als ik zijn ogen sluit en somber mijn hoofd schud barst het gejammer los. De moeder raast over het terrein en ploft neer 'mwana wanga mwana wanga', mijn kind. Allerlei vrouwen die eerst in vrede maispap zaten te delen drommen om haar heen. En ik loop maar weer weg, want ik moest toch naar de vrouwenafdeling.
Ik zag natuurlijk wel vaker dode kinderen maar dat weekend was het écht te veel. Geen moment kon ik een patiënt verwerken. Nog een buitenbaarmoederlijke foetus verwijderd. Keizersnedes. Steeds maar weer door. Deze operaties was ik trouwens assistent hoor, dat doe ik natuurlijk nooit alleen. Natuurlijk kwam zondag gewoon en was de dienst uiteindelijk voorbij. Het was ook wel fantastisch hoor om het héle ziekenhuis te kennen, van elke patiënt in je hoofd te hebben wat er moet gebeuren. Maar dat beeld van dat kind zal ik nooit vergeten.
Alles wat in Malawi in goede staat verkeert, is in handen van buitenlanders. Malawianen doen niet aan onderhoud. Ze bouwen iets en gebruiken het tot het instort en vies is en dan laten ze het maar een beetje. Ze denken niet aan morgen, alleen aan vandaag. Ze snappen niet hoe ze winst moeten maken. Ze zijn passief en volgen orders op maar tonen zelden initiatief. Meneer Banda, de chirurg die een tentje heeft geopend en gister frieten voor ons heeft gemaakt, achten wij relatief heel ondernemend. Maar hij blijkt brood voor 240 kwacha in te kopen (50 eurocent) en voor 250 kwacha te verkopen (51 eurocent). Hij heeft natuurlijk ook veel te veel concurrentie, iedereen verkoopt hetzelfde. In het ziekenhuis in Thyolo staan drie prachtige couveuses. Alle prematuren liggen gewoon in houten bakken ernaast omdat de stopcontacten het niet doen in die kamer. Bij een klein probleempje lijkt elke Malawiaan zich neer te leggen. Het kan niet. Klaar. Zoals god het wil.
Het ziekenhuis zit financieel totaal aan de grond. Elke dag krijgen we ineens te horen wat we niet hebben. Tape (daarmee tapen ze infusen op de handen vast, een mooie donatie aan infuuspleisters verstoft al jaren in de kast), naalden, amoxicylline, pijnstillers. Praziquantel het medicijn tegen bilharzia is erg duur, dat hebben we al lang niet meer. Het geld dat we verdienen en krijgen van fondsen lekt op elk niveau weg. Te beginnen met de Bisschop, die automatisch ziekenhuisdirecteur is, die besteelt het ziekenhuis eigenlijk. De twee Nederlandse tropenartsen hebben hem aan zijn lurven gepakt en eindelijk in de kliniek rondgeleid. Ziet u, dikke bisschop, dit kind ligt te stuipen en we hebben geen diazepam. Stel dat het uw kind was. (Ja... Dan lag het al lang in een private clinic..)
Goed inmiddels wordt het wel een wrang verhaal. Het doet natuurlijk niet af aan onze leermomenten. Het is geweldig om op de poli veertig patiënten in een ochtend te zien en geeft een kick om dat in hun taal te doen, het Chichewa! Veel malaria, maar ook de gekste zwellingen komen te voorschijn en zelfs hypochondrie komt hier voor. Mensen met hartkloppingen die per se een röntgenfoto willen. Ik ging er na een uitleg toch maar in mee. Heeft het ziekenhuis weer tweeduizend kwacha (vier euro).
Alles en niks gewend.
Het is zó bizar hoe je je leven omgooit als je 'even' in AFRIKA gaat wonen. Na een week dacht ik 'nu begin ik te wennen'. Na een maand dacht ik 'nu ben ik echt gewend'. Na twee maanden lachte ik mezelf uit want toen was ik pas echt gewend. Je weet op het begin niet eens waar je nog allemaal aan zal moeten wennen, je ziet maar tien procent van wat er om je heen gebeurt. De blinde naïeve mzungu (blanke). Er gaat zoveel langs je heen. Natuurlijk ben ik dus nog steeds niet gewend als ik het pand weer verlaat. Het realisatiemoment kwam onder douche, ik overdacht mijn dag. Het begon met zingen in de kerk en de overdracht. Snel erna probeerde ik een ruggenprik op een kind te doen. Het kind krijste en stribbelde hartverscheurend in de houdgreep van haar moeder. Amaaaay thandizeni. Moeder help me. Ik murmelde pepa, pepa, mwana -sorry kindje-, en concentreerde me op het prikken. Ondertussen dacht ik aan het lab, die hebben nog nooit één bacterie gevonden in het hersenvocht. Bij nekstijfheid van hier tot Tanzania. Maar ik faalde, de naald boog helemaal krom door het gespartel. Ik liep even weg en barste ineens in huilen uit, voor mezelf volkomen onverwacht. Alsof ik tijdens het prikken even dissocieerde en erna weer emotie had.
De volgende patiënt stribbelde even hard tegen maar was een twintigjarige jongen i.p.v. een vijfjarig meisje, hij was verward en gewond na een auto ongeluk. De rest van de mannen op de mannenafdeling was natuurlijk ook weer erg ziek. Opgetogen heb ik er éêntje kunnen ontslaan. De verpleegkundige was ook weer een hele tijd weg, kwam trots terug met een haan aan een touwtje, die de rest van de dag achter de balie heeft gelegen. Na een ascitespunctie heb ik een health paspoort voor mezelf gekocht en een kuur antibiotica voorgeschreven omdat ik al twee weken last heb van geïnfecteerde muggenbulten. Erna ben ik met een nieuwe lap stof naar de kleermaker gegaan en heb ik tien tomaten een avocado drie mandarijnen drie uien gekocht voor 800 kwacha, 1.60 euro gekocht. Toen assisteerde ik bij vier operaties, heel veel pus uit buiken en benen ontlast. En een besnijdenis. Bij terugkomst was de operatiekamer gesloten. Dus in mijn operatiepak naar huis. Langs een volleybalveld met uitgelaten mannen van het ziekenhuis. Let's pray Malisha! (Ze draaien hier steevast de R en de L om) Dus meevolleyballen in mijn operatiepak en blote voeten. Dan nog beltegoed kopen bij de ‘favorite tuckshop’ van de chirurg. Hij verwelkomde me met de woorden 'a principle duty in life is to obey authority. The first authority in life is god. G.O.D'. Daar kwam ik mister Jali tegen, onze trouwe nachtwacht. ‘Amayi wanga!’ Roept hij altijd uit keihard lachend (mijn kind). Morgen zijn de verkiezingen. Mr Jali: 'President Joyce banda is a really bad girl. Noooo she is no good. Ayyyy mannn. I vote to the ADP party, but if the ADP to the loose, is better that banda not to the win. Is better all party win but not to the Joyce banda. HAHAHA'
Thuis is de douche gerepareerd. Na twee weken weer warm water. Wat een zaligheid, ongelofelijk hoe je dat waardeert. Ik was dus al gewend aan koud douchen, aan het feit dat de apen over het dak denderen en de kippen in het ziekenhuis liggen. Aan in het Chichewa zingen dat je van god houdt en god alleen, dat je volleyballt met verpleging en artsen, dat mensen liters pus bij zich kunnen dragen en dat ik élke dag mijn lievelings-vrucht eet: avocado. Maar op zo'n realisatiemoment verbaas ik me van voor tot achter, ik ben eigenlijk niks gewend buiten de buitenste rij fietsen van Amsterdam.